ik moet helemaal niets

Op het moment dat ik wilde gaan hoorde ik een vreemde bonk, maar zag niets in huis dat mij kon verontrusten. In de tuin zag ik ‘m op z’n rug liggen: de spreeuw die tegen het raam was gevlogen, de borstkas snel op en neer gaand, de ogen af en toe knipperend, maar verder roerloos. Ik liet hem, een slachtoffer bij voorkeur niet verplaatsen; het ‘humane’ ding te doen zou zijn het dier de nek om te draaien en hem aldus verder leed te besparen? Maar was dat wat het wezen zelf zou willen? Die hangt instinctief aan het leven.
Ik moest ook nog het motorblok schoonmaken, had ik beloofd, gemorste olie naast de vuldop, die er niet goed op bleek te zitten. Toen ik ermee klaar was  en terug de tuin in liep, zag ik de spreeuw weer op zijn pootjes terecht, vluchtend en fladderend in een hoekje bij de bloembakken. Die was er fraai weer bovenop gekomen. Hij wilde liever niet op de foto.
Onderweg overdacht ik het buitenmaatse; wat ik aan gekte te horen had gekregen, dat ie een toneelspeler is en de halve wereld heeft. De andere helft is de onbeheerste duistere kant, daar kan je beter niet van weten. Ik weet ‘t wel en sta niet aan zijn zijde, kom ‘m niet te na. Weldra was ik hem vergeten.