De mooiste jaren van je leven zijn degene die je nog niet geleefd hebt, aldus Victor Hugo. Dat is optimistisch, op z’n minst. Ik heb meer met enkele zinnen uit een gedicht van H.C. ten Berge:
‘Jakhalzen met zelfkritiek zijn onbestaanbaar,’ lees ik
in uw ‘Lof van de geringe eigendunk’.
Ik verbrand subiet mijn kleren,
scheer mijn hoofd, strooi as op mijn schedel
en verscheur mijn papieren.
Geringe eigendunk is mij niet vreemd.
In een vlaag van vluchtig zelfvertrouwen
lok ik dankbaar deze woorden uit mijn mond
om een dichteres als u, Pani Wisława,
passend, dus parlando te gedenken.
H.C. ten Berge (1938) uit: In tongen spreken (2020)
Ik gooi een glas om en scherven en inhoud blijken zich meer verspreid te hebben dan aanvankelijk gedacht, of had ik het toch verwacht, als eenmaal de dingen niet gaan zoals gewenst, achteraf, want er was geen hoop op iets dat als vanzelfsprekend niet hoefde te gebeuren. Voortdurend kaatst het leven tegen de voorvallen die als obstakels op een weg lijken te staan, al kan het evengoed een piste zijn, of een vormeloze geslotenheid.
Geen ruimte voor het geleden leed van de ander, dat onvoorstelbaar is. De benen er niet voor hebben, het licht komt niet ver genoeg, en de veroorzakers van wat er gaande is, blijven buiten de vergelijking, de dingen opgesteld volgens een eigen evangelie. Als het ijsberen gedaan is, de rondjes schier eindeloos gelopen zijn, hoeft er niets meer gehaald te worden. Ook de ellende houdt op te bestaan.